(afbeelding: Gustave Courbet,1866)
Water kan mensen zomaar laten verdwijnen.
Met de overstromingen in Wallonië en Duitsland ervaarden we deze verschrikking als plots heel dichtbij.
Na het zien van een reportage erover, loop ik de tuin in en terwijl ik aan het wieden ga herbeleef ik plots een fragment uit de film Sous le sable.
Stel je voor: samen met je man trek je naar een plekje aan zee. Hoe langer je onderweg bent, hoe sterker het vakantiegevoel als een lichte, prettige koorts bezit van je neemt.
Als je aankomt in het vakantiehuisje in de Landes maak je een lekkere pastaschotel klaar en in de kelder vind je een goede fles wijn.
Je voelt je opgelaten, je man is rustiger, serener, maar zo ken je hem nu eenmaal.
De volgende ochtend gaan jullie naar het strand.
Je hebt twee strandhanddoeken bij. Hij neemt zijn tijd om met trage, aandachtige halen je rug in te wrijven met zonnemelk en vraagt je of je mee gaat zwemmen.
Nee, zeg je, nu nog niet, ik ben nog te moe.
Mm, zegt hij, trekt zijn T-shirt uit en loopt in zijn zwembroek naar de zee. Je draait je op je buik. Het begint prettig warm te worden. Je bent nog moe van de lange autorit.
Je doezelt.
Opeens word je wakker van de stemmen van spelende kinderen.
Hoe lang heb je geslapen?
Je draait je om naar je man.
De handdoek is leeg. Hij is nog niet terug.
Je gaat rechtop zitten en kijkt over het water, je ziet hem niet meteen.
Hij zal er plezier in hebben, in het zwemmen.
Je neemt een boek.
Je probeert te lezen.
Het lukt niet.
Je kijk op je horloge. Dan pas realiseer je je dat er al twee uur verstreken zijn.
Zo lang zwemt hij nooit.
Je gaat staan en tuurt de horizon af.
Niets.
Je loopt naar de waterlijn.
Niets.
Je stapt naar een jong koppeltje dat een beetje verder zit. Of ze een vijftiger hebben gezien, grijs haar, blauwe zwembroek.
Neen, het spijt hen.
Je loopt een paar honderd meter naar de ene, dan naar de andere kant van de vloedlijn, terwijl je zijn naam roept, steeds wanhopiger.
Je loopt naar het dorp waar een redderspost is.
Een helikopter wordt ingezet. Ze vinden niets.
De politie doet een grote zoekactie.
Niets.
Na twee dagen sluit je het vakantiehuis af en rijdt terug naar huis.
Een paar dagen later ga je eten bij de familie.
Ze weten uiteraard dat je man nog steeds verdwenen is.
Ze willen jou erbij om je af te leiden.
Er wordt gegrapt over wie naar de fitness gaat.
Je zegt: ‘Mijn man heeft beloofd om zondag te gaan, het was moeilijk om hem zover te krijgen, maar nu is het toch gelukt, zondag gaat hij.’
Je glimlacht en merkt het niet dat iedereen aan tafel stilvalt en je met een onwennige blik aankijken.
Als je thuiskomt en even gaat liggen komt je man zachtjes binnen en glimlacht naar je.
In zijn eenvoudige vraag hoe de avond verlopen is, ligt de warmte die alleen hij je kon geven.
Als je naar bed gaat, zeg je: ‘Neem mij stevig vast asjeblieft’.
Een paar weken later spreekt een jongeman je aan. Hij is verbaasd dat je hem niet herkent.
‘Ik was één van de redders, herinnert u zich mij niet meer?’
Hij reageert ongelovig als je hem zegt dat je hem nooit eerder hebt gezien.
‘Kom nou, het was in de Landes, dat weet u toch nog wel.’
‘Ik ben nooit in de Landes geweest’, hoor je jezelf zeggen en je stapt snel door.
Alsof een zonderling je een loer had willen draaien.
Een hele tijd later staat op het antwoordapparaat een bericht van de politiecommissaris van een stadje uit de Landes.
Ze hebben het lijk van je man gevonden.
Of je zo spoedig mogelijk kan komen voor de verificatie.
Is het bewust of onbewust dat je vinger op de wistoets drukt?
Soms kan een verlies onherstelbaar en ontroostbaar zijn, en de verwerking nooit voorbij.
Dit hoeft niet altijd negatief beschouwd te worden, het kan een teken zijn van de liefde die je voor de verdwenen persoon blijft koesteren, een liefde die niet verdwijnt.
In 1929 schreef Freud aan een vriend:
‘Mijn overleden dochter zou vandaag 36 jaar oud geworden zijn. Hoewel we weten dat na zulk verlies de acute rouw zal bedaren, weten we ook dat we ontroostbaar zullen blijven en we nooit een substituut zullen vinden. Alles wat in de plaats zou komen, zelfs als ze deze plaats geheel zou vullen, het zou toch iets helemaal anders blijven.
En eigenlijk is het goed zo. Het is de enige manier om deze liefde, die men uiteraard niet wil loslaten, te laten voortbestaan.’