Over het conflict tussen rede en buikgevoel
Heeft u ooit al een chocoladetaart in de vorm van een tomaat gegeten?
Ik bijna.
Dat ging zo.
In mijn omgeving is het algemeen geweten dat ik een aversie heb voor tomaten.
Als zeventienjarige trok ik, zoals het hoorde als jonge hippie, met de rugzak naar Zuid Frankrijk. Ik zei tegen mijn ouders dat ik een maand zou wegblijven, waarop ze in een lachkramp gingen en me verzekerden dat de biefstuk met frietjes de week erop zou klaar staan. Dat was het traditioneel verwelkomsgerecht als iemand terugkeerde van een reis. Gezegend met een toenmalige 1000 frank, een equivalent van 25 euro nu, zou ik in hun ogen binnen de week uitgehongerd aan de voordeur staan.
Met het stellige voornemen onder geen bede minder dan een maand weg te blijven, vertrok ik al liftend richting Parijs.
Wat ik echter niet had verwacht was dat Parijs even leuk als duur was en na drie dagen was driekwart van mijn budget opgesoupeerd. Met het resterend kwartje reisde ik naar het Zuiden en kwam berooid toe op een tomatenplantage.
Loon kreeg ik pas op het einde van de week, en ik had geen geld om eten te kopen. Buiten wat brood at ik drie maal per dag tomaten, ‘s ochtends met zout, ’s middags met peper en ’s avonds met allebei.
Ook na die eerste week bleef ik deze door betonnen koppigheid gedragen soberheid volhouden, en ik had geld nodig voor de terugreis.
Na precies een maand en drie dagen belde ik mijn ouders met de boodschap dat ze de biefstuk met frietjes mochten voorbereiden.
Naast een legendarische, trotse overwinning op deze brave zielen, hield ik er een levenslange walging voor tomaten aan over.
Op de kop vijftig jaar later serveert een vriendin me een chocoladetaart onder de vorm van een halve tomaat, zoals bij tomate crevette, maar dan in de vorm van een moelleux.
Hoe ze het voor elkaar had gekregen, is me onbegrijpelijk, maar de taart had een de perfecte kleuring van een rijpe, malse tomaat en was zeer smeuïg, wellicht dankzij de geniale coulis van frambozen- en passievrucht.
En toen gebeurde iets fascinerend.
Ik wist perfect dat dit geen tomaat was, maar lekkere chocolade waar ik gek op ben, met een coulis die al meteen een Pavloviaanse salivatiereflex ontlokte.
Maar mijn maag draaide om.
Mijn hoofd zei: njam njam en mijn maag riep: bweuh bweuh.
Mijn verstand zei: ‘dit is heerlijke chocola’, en mijn primitief systeem zei: ‘mijden, die troep.’
Ik vertoonde, weliswaar in zeer bescheiden vorm, alle kenmerken van een walging die bij mensen met OCS (obsessief compulsieve stoornis) of PTSS (post traumatische stress stoornis) een behoorlijk invaliderende vorm kunnen aannemen.
Wat bij hen opvalt zijn een aantal wetmatigheden die ook ik kon ervaren, daar gezeten aan tafel, met een chocolade tomaat voor mijn ogen, en de absolute intentie de plagende maar o zo genegen en hartelijke vriendin niet teleur te stellen en het kleinood smakelijk en genietend tot een feest voor mijn zintuigen te maken.
Het mocht niet zijn.
Drie psychologische wetmatigheden die je terugvindt bij de zonet genoemde OCD en PTSS, waren ook in mijn geval net voldoende krachtig om als spelbreker op te treden.
De eerste is de basis, en zou je ‘better safe than sorry’ kunnen noemen. Het is de “Als je niet honderd procent zeker bent van iets dan moet je er van wegblijven”- reactie. Nu, rationeel bèn ik wel zeker dat dit geen tomaat is, maar mijn systeem luistert niet alleen naar mijn ratio maar heeft verschillende informatieleveranciers. Het lichaam bijvoorbeeld. Zo roept mijn maag luidkeels bweuh bweuh. Mijn (primitief) systeem interpreteert dit als: ‘Dus er moet toch iets bedreigends zijn, anders zou mijn lichaam niet zo reageren’, vertrouwt de winkel niet en gaat in alertheidsmodus.
De tweede wetmatigheid sluit daarbij aan en zou je de ‘law of similarity’ kunnen noemen: iets wat een analogie vertoont met een walgelijke stimulus, roept zelf ook walging op.
Deze wetmatigheid is een cadeautje van moeder natuur opdat we ons niet zouden laten foppen door gecamoufleerd gevaar.
De derde wetmatigheid, eerder een vaststelling, is volgens mij het belangrijkste en mede ook het gevolg van de eerste twee: de rede(lijkheid) ligt hulpeloos op zijn gat.
Mijn walging is volkomen onredelijk. Ik wèèt zeer goed dat het géén tomaat is en dat mijn reactie dus absoluut onterecht is. Maar ik hèb ze wel. Mijn afkeer is niet ontvankelijk voor rede.
In de cognitieve psychologie spreekt men van ‘cognitive impenetrable’.
De emotie wint het dus glansrijk van de redelijkheid, de logica, de evidentie, het gezond verstand … en dient de uiteindelijke uppercut toe. Mijn ratio ligt als een moegestreden bokser in de touwen, de armpjes hopeloos te kort om het vorkje te kunnen grijpen en de als taart vermomde tomaat in mijn mond te laten landen.
Opgedragen aan de vriendin, met op mijn wangen een schaamte zo rood als een …