Het was op één van de eerste zonnige lentedagen dat ik ze zag zitten.
Ze was nogal klein en bewoog niet.
Ik dacht dat ze dood was.
Zat daar wellicht al de hele winter.
En misschien was ze zo klein omdat ze was gekrompen wegens al heel lang dood.Ik weet niet of je dat kent lezer, maar het is onmogelijk om die allerkleinste kans dat er toch nog leven is, de rug toe te keren.
Dus ik opende het raam en probeerde haar te bevrijden uit die gevaarlijke ruimte, die bij hen misschien bekend staat als een soort space of no return, die death row tussen het venster en het muggenraam.
Voorzichtig tilde ik haar op met de hoek van een stukje papier, een reclamefolder van een reisbureau.
Ze bleef mooi zitten.
Langzaam liet ik haar in de open palm van mijn hand glijden en in mijn hoofd verscheen een pop-up van een William Blake-achtig beeld waarbij een mens in de handpalm lag van een reusachtige God.
Ik stapte met haar naar buiten en boven een aarzelend bloemenperkje deed ik wat ik altijd doe met dode diertjes die een vliegend leven was beloofd maar die onderweg door het lot uit hun baan waren gekatapulteerd: met mijn uitgestrekte hand als tarmac, blies ik ze de hoogte in en riep: “Vlieg vriendje, vlieg je laatste vlucht.”
En toen gebeurde het.
Terwijl ik verwachtte dat ze, levenloos toegevend aan de zwaartekracht, die trieste buiteling naar beneden zou maken, zag ik haar plots, in een dansje van verward fladderen, opstijgen naar de hemel en ik riep: ‘O – O – O.’
Veel meer kon ik van verbazing niet uitbrengen.
“Yes – yes- yes”, riep ik haar nog na toen ik mijn spraakvermogen had teruggevonden, en ik balde triomfantelijk het vuistje.
Het was een gewone banale dag geweest, maar plots voelde ik dat mijn lichaam tintelde van geluk.
mooi, dankjewel Wilfried voor het dele, van deze prachtige ervaring