Woonde ik maar in Oostende.
Misschien werd ik dan het adoptiehondje van Charlotte Mutsaers, zou ik net als haar andere honden ‘al na vijf jaar over een vocabulaire van een paar honderd woorden beschikken, adressen en eigennamen incluis.’
Die Oostendse gelukzakken kregen zoveel taalbadjes dat Mutsaers naar een andere taal moest overschakelen als ze iets wou zeggen dat de hond niet begrijpen mocht. Maar ook daar haalde die haar in. Koos hij bij aanvang voor de vluchtroute bij het horen van het woord ‘dierenarts’, even later koos hij ook al het hazenpad bij het horen van ‘vétérinaire’.
Zou het door de jodium komen dat honden zo intelligent zijn als ze aan zee wonen?
Zo gaat het gerucht de ronde dat wanneer een bezoeker op het zeemanskerkhof van Sète de weg vraagt naar het graf van Paul Valéry, de conciërge zijn hond wakker maakt en hem Valéry toeroept, waarop de viervoeter de bezoeker naar de rustplaats van de schrijver brengt.
Maar het heerlijkste verhaal over de relatie tussen hond, zee en baas is wat de Italiaanse auteur Claudio Magris overkwam. Zijn hond Jackson speelde vaak met Magris op het strand en de schrijver vertelde soms dat hij zijn beroemdheid aan zijn hond te danken had. Op een dag sprak een vrouw hem op het strand aan en vroeg: ‘Is dat úw hond?’ En toen hij dat beaamde, zei ze: ‘O, dan moet u Claudio Magris zijn.’
Nu we toch op het strand zijn, even een bedenking over dat van Oostende. Daar zijn wij tijdens de zomermaanden persona non grata.
Wij hebben geen commissie voor gelijke rechten, vandaar deze oproep tot burgerlijke ongehoorzaamheid. Laat ons in de zomermaanden specifieke hondenstranden oprichten, net zoals er ook naaktstranden zijn. De twee mogen wat mij betreft lekker naast elkaar liggen, kan nog voor ambiance zorgen daar in Bredene.
In tegenstelling tot de menselijke naaktlopers – waarvan sommigen paraderen op de toppen van de duinen met de zielige schreeuw van hun naakte piemel, zwaaiend in de wind: Zie mij, aub zie mij dan toch! – zullen wij, de honden, het blijmoedig en beschaafd houden.
De Bulldogs, windhonden, poedels en Chihuahuas zullen spelen zonder weerga, want ze hebben Huizinga gelezen. De Newfoundlanders, Leonbergers, Retrievers en Labradors zullen zwemmen als een snoek in het gedicht van Paul:
Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.
Ik ben een Leonberger en dus een zeerat met vliezen tussen de poten en een niet uit te roeien passie voor het golvende nat. Toen ik jong was had ik er een stuk van mijn staart voor gegeven om de Newfoundlander te zijn die Napoleon uit de golven redde toen hij uit Elba wou ontsnappen. Maar die reddersfantasieën zijn met de tijd 180° gekeerd. Van ‘mensen uit de zee redden’ naar ‘de zee redden van de mensen’. Ik zou zeewacht worden, dag en nacht op wacht staan om mensen uit het water te blaffen die de zee vergiftigen met hun stinkende zonnecrème en hun heimelijke piskes. En in de haven pik ik met één snuif van mijn neus de vrachtwagens eruit waarin verstopte vluchtelingen even hopeloos als hulpeloos naar vrijheid happen.
O, wat zou ik graag de wachter van de zee zijn.
Ook een hond heeft recht op mooie dromen, net zoals alle andere hardwerkende wezens. Mensen vergeten het vaak, maar wij hebben een full-time baan aan hen. Ik ben het al een eeuwigheid gewoon om hen gezelschap te houden in goede en kwade dagen, de aandacht, tederheid en liefde te compenseren die ze van elkaar moeten missen, rust en stabiliteit in hun leven te brengen, hen uit te laten als ze daar zin in hebben en hen bovendien te laten geloven dat ze mij daar een plezier mee doen. Ik ben hun mindfulness trainer en hun bewegingscoach. Elke dag opnieuw halen we voor jullie de spoorwissel over van Chronos naar Kairos, van de strijd om de kloktijd naar de rustgevende beleving van het huidig moment en van de terreur van het voortdurende jakkeren naar de heling van herhaling.
Ik geef toe, als hond ben je ook een beetje autistisch. Je wil het liefst dat alles hetzelfde blijft, dat de tijd zo cyclisch is als de golven van de zee en dat alles zich voorspelbaar herhaalt op de routineuze manier waar wij even rustig als mensen onrustig van worden. Want in het mensenleven, dat wij moeten volgen, is alles verandering, daar houden ze van. Vanavond eens dit doen volgend weekend dat, nieuwe kleren, apparaten, verbouwen…
Het was Milan Kundera die de essentie van onze impact op mensen onthulde door te wijzen op de compensatorische tijdsbeleving waar wij voor zorgen: ‘Karenin omringde Tereza en Tomas met zijn leven gebaseerd op herhaling, en hij verwachtte van hen hetzelfde. De mensentijd draait niet in een cirkel, maar snelt in een rechte lijn vooruit. Dat is de reden waarom de mens niet gelukkig kan zijn, want het geluk is het verlangen naar herhaling.’
Eigenlijk zijn we zo’n goede mensenkenners geworden dat een carrière als mensenfluisteraar ons op het lijf geschreven staat.
Niet dat de mens een makkelijke soort is om te begrijpen. Ik zou honderden voorbeelden kunnen geven van menselijke gedragingen en gewoonten die in onze hondenogen volkomen onbegrijpelijk zijn. Ter illustratie een fragment uit de aanvang van een mensendag. Die begint bij ons thuis bijna steeds in acute stress wegens een mij onbekend verschijnsel dat zij echter al te goed kennen want het blijkt elke dag opnieuw hun lot. Ze noemen deze lotsbeschikking ‘Te laat’. Dat roepen ze ook de hele tijd naar elkaar: ‘Ik ben te laat !’ Ik wou dat ik het ook kende, dan kon ik meedoen. Maar mijn baas zegt dat ik het niet kennen kan, omdat ik geen eindigheid ken, en daardoor heb ik niet wat jullie wel hebben: geen tijd.
Mensen en honden: ze lijken op elkaar, ze verschillen van elkaar.
In het eerste is het de lotsverbintenis die me raakt. Meestal is het de hond die ertoe uitnodigt en dan kiest hij de mens uit die net zo verweesd en verlaten is als hijzelf. Charles Baudelaire wist de verborgen woorden in die hondenogen te lezen : ‘Prends-moi avec toi, et de nos deux misères nous ferons peut-être une espace de bonheur.’
Wil je een beeld van de lotsverbintenis tussen vagebond en hond, eentje dat zich met Tec7 zal vastkleven in je hart? Dan dit van Charlie en Scraps uit Chaplins A Dog’s Life.
De opportunistische, maar niettemin steeds charmerende versie van deze lotsverbintenis vind je tegenwoordig in alle grote steden. Als ik in Oostende door de winkelstraten loop en ik zie een man of vrouw op de stoep zitten met een bekertje om centen in te gooien, dan ligt er meestal een viervoeter naast, wellicht omdat die sneller dan de mens het hart bereikt, en de portefeuille er vlak naast.
Toch gaat het, ogenschijnlijk, niet altijd om de centen maar ook om de literatuur. In Barcelona ontmoette ik een hond en baasje die bedelden voor… een boek.

Over de relatie tussen honden en boeken kunnen we overigens kort zijn:
Outside of a dog, a book is a man’s best friend.
Inside of a dog, it’s too dark to read.
Groucho Marx.
Barcelona hoef ik niet, Oostende blijft mijn lugar entrañable, zoals Buñuel het noemde,
Gezegend zijn er de restaurants die op warme dagen een kommetje water voor ons plaatsen. Als je zo’n hond ziet drinken, blijf dan even staan en spits je oren, want ‘Het geluid van een drinkende hond is het allermooiste geluid dat er is.’ (Lieke Marsman). Ooit zoiets over een mens gelezen?!
Toch blijf ik er op mijn qui-vive. Nee, niet voor de nachtelijke Russische zatlappen in de Langestraat, maar voor mannen met een jute zak en touw in de hand. In Vergeten verhalen van de zee vertelt de Oostendse schrijfster Katrien Vervaele hoe haar grootvader de familiehond, die hen te oud en dus te lastig was geworden, naar de eeuwige jachtvelden hielp vertrekken. Zover mogelijk de zee in, patattenzak over de hond zijn kop, touw rond en de diepte in. Maar dat was buiten de eerder geroemde intelligentie gerekend van honden die aan zee wonen: nog voor de grootvader thuis was, stond de trouwe viervoeter al druipend te blaffen voor de deur.
Mensen en honden, het zijn diersoorten met gelijkenissen maar ook met radicale verschillen en in dat laatste is het het mysterie van hun communicatie dat me het meest fascineert. Mocht ik een mens zijn, ik werd een wetenschapper die zich zou storten op de terra incognita van de taal tussen mens en dier, baas en hond.
Heb je ze al ooit geobserveerd, een viervoeter en zijn aanhangsel, rustend op een bankje op de dijk? De taal waarin ze communiceren hebben ze zelf gebricoleerd, het is een organisch gegroeid alfabet, een assemblage van klanken en gebaren die alleen zij kennen, hun eigenste versie van het canino-humano.
Let wel, het gaat hem niet alleen om de digitale taal, het gesproken woord. De communicatie tussen twee- en viervoeters verloopt vooral via analoge taal: gedrag, mimiek en gebaren.
Kijk goed naar die twee en laat je verrassen door de subtielste choreografieën, tedere gebaren van de ene en dierbare nabijheid van de ander. Terwijl de baasjes ogenschijnlijk kijken naar voorbijgangers of zelfs als ze aan het lezen zijn of tokkelen op hun smartphone, duurt het nooit lang eer hun vrije hand strelend, wroetend of prutsend door onze pels gaat.
Wie heeft er de moed om een meldpunt op te richten voor grensoverschrijdend gedrag bij dieren?
Jullie gaan er ook met de grootste evidentie van uit dat we gek op jullie zijn, jullie met hartstocht liefhebben en eeuwig trouw zullen zijn. En ik vrees dat het nog klopt ook. We lijden collectief aan pathologische subassertiviteit. Daarom vond ik dit galspuwend gedicht van de hond van dichter Billy Collins, waarin hij postmortem zijn baas toeblaft, zo heerlijk. Wat een branie!
Ik heb nooit van je gehouden – voor geen haartje.
Wanneer ik je in je gezicht likte,
dacht ik: zal ik zijn neus eraf bijten.
Wanneer ik toekeek hoe jij jezelf droogwreef, wilde ik
opspringen om je met één hap te ontmannen.
Jullie daarentegen, zijn wel gek op ons. Van Kundera heb ik begrepen dat de menselijke liefde voor ons behoorlijk onbaatzuchtig is. Als baas wil je niet per sé iets van een hond, en dat siert hem. Je verwacht als mens niet dat je met je hond ‘samenvalt’ in absolute herkenning en harmonie. Die tirannieke mythe van de androgyne blijft ons, honden, godzijdank bespaard. Mensen vragen mij nooit of en zo ja, hoeveel ik nu precies van hen hou en ze vragen ook niet om de haverklap ‘Aan wat denk je’ (en dan bedoelen ze ‘aan wie’), ‘Waar ben je geweest?’ (en dan bedoelen ze: ‘met wie heb je zitten flikflooien’) en ‘Waarom kom je niet gezellig bij me zitten op de bank?’ (en dan bedoelen ze: ‘Zit en Blijf’).
Kundera slaat de nagel op de kop als hij stelt dat geen mens een ander mens het geschenk van de idylle kan geven. Dat kan alleen een dier, want dat heeft niet in de appel gebeten.
En mag ik aub vragen: laat ze niet in de steek, blijf bij dieren, ook als ze een mens zijn.
Liefdevol de jouwe,
Lorca Leonberger